Rotterdam viert dezer dagen de vijfenzeventigste sterfdag van Willem Pijper, geboren in 1894 te Zeist en overleden in 1947 te Utrecht, maar het grootste deel van zijn leven werkzaam als directeur van het Rotterdams Conservatorium. Het zal menige muziekliefhebber verrassen, maar er is een tweede componist met een internationale uitstraling, zeven jaar voor Pijper geboren in Rotterdam en overleden in Londen in 1936. Zijn naam? Bernard van Dieren.
De geduchte criticus Pijper zou Pijper niet zijn wanneer hij zich niet in vlijmscherpe bewoordingen zou hebben uitgelaten over Van Dieren. In Het Papieren Gevaar (in zijn geheel te lezen op de website www.dbnl.org) staat onder meer:
“De componist Van Dieren bleef hier, in zijn geboorteland, gehuld in een waas van geheimenis. Men wist dat hij in London leeft, Engelsman van voelen en denken geworden is. Men wist ook dat zijn composities geacht werden te behoren tot de meest radicale uitingen van onze dagen; kortom, men rekende Van Dieren gemakshalve, terecht of ten onrechte, tot de avant-garde.
Na het Frankfurtse muziekfeest van deze zomer weet iedereen beter. Behalve wellicht enkele Engelsen die hem voor de twintigste-eeuwse Händel blijven houden: immigrant, als Händel, koel, dogmatisch, gesloten, als Händel. Maar Händels kunst was echt.
Van Dierens strijkkwartet, met contrabas, dat men te Frankfurt uitgevoerd heeft, is een ongeslaagde en meelijwekkende notencomplicatie. Het is het werk van een anemische, geknakte nakomeling van een ras dat na Beethoven de muzikale wereld bevolkt heeft: kleine beethoventjes, sjorrend en zeulend aan de problemen van Welt und Ich, mieren, bezig om een kathedraal of een piramide van zijn plaats te halen. Maar het was alles hoogst ernstig bedoeld en het was bijna tragisch van onvermogen. Thans echter vraagt deze oud-landgenoot onze belangstelling voor andere verrichtingen. Van Dieren is zich, ten behoeve van een - als steeds voortreffelijk uitgegeven - publicatie van de Oxford University Press, weer Hollander gaan voelen: hij las twaalf aren samen en bundelde die tot het deeltje Netherlands Melodies for Piano.
Het merendeel van deze Nederlandse wijzen is namelijk in het brein van onze ex-landgenoot vergaan, vervloeid tot een amalgama, een emulsie, die kwalijk is om te aanschouwen.
Bernard van Dieren maakt kwade grappen met een aantal te hooi en te gras samengeharkte wijzen. Hij kent die wijzen niet meer - het zij zo. Hij kan er niet mee werken - het zij zo. Hij verstaat van het vak componeren geen jota (dat noemen onze Engelse vrienden: ‘His art is [...] firmly based upon the best traditions of the past' - welk verleden??). Het zij zo. Wij hebben tenslotte vrede met alles. Maar ik heb bezwaar tegen zijn titel. Primo is het niet Nederlands, secundo zijn het geen wijzen.”
“Hij verstaat van het vak componeren geen jota.” Dat Pijper een meester was in het schaamteloos afserveren van collega's was al bekend, en humor kan hem zeker niet worden ontzegd, maar het is goed dat we een krappe eeuw later zelf mogen vaststellen of hij gelijk had.
Bernard van Dieren bezat een al even scherp intellect en een even scherpe pen als Willem Pijper, dus in dat opzicht waren ze aan elkaar gewaagd. Van Dieren was als componist autodidact, verkaste al jong naar Londen, en trouwde daar met Frida Kindler, eveneens afkomstig uit Rotterdam, en een begaafde pianiste die gestudeerd had bij Busoni. Van Dieren was zelf van nature geen pianist en schiep zijn werken in de eerste plaats voor zijn echtgenote. Hij componeerde niet alleen, maar ging vriendschappen aan met vertegenwoordigers van andere kunsten als de schrijver Sachaverell Sitwell, en beeldhouwer Jacob Epstein, over wie hij een monografie schreef. Zijn ongezouten mening over het muziekleven gaf hij weer in zijn boek Down among the Dead Men and other essays (1935, Oxford University Press). Van Dieren kampte zijn leven lang met een uiterst zwakke gezondheid en werd slechts 48 jaar.
Hier maken we kennis met deze componist, in een overzicht van zijn complete pianowerken, ontstaan tussen 1911 en 1934. We moeten Pijper wel enigszins gelijk geven wat betreft de Nederlandse liedbewerkingen, maar dat zijn dan ook jeugdwerken die hij op latere leeftijd redigeerde, corrigeerde en publiceerde. Een veel beter inzicht krijgt men uit de Sketches opus 4a uit 1910/11 en het Tema con Variazione, waar duidelijk te horen is dat Van Dieren de muzikale tijdgeest heeft opgesnoven bij Busoni en de Schönberg van de Klavierstücke.
Dit is niet de eerste keer dat de pianowerken van Van Dieren verschijnen, maar voor deze uitgave voegt pianist Christopher Guild zijn eigen bewerking toe van de Ballad de Villon, oorspronkelijk voor spreekstem en strijkkwartet, hier in de versie voor stem en piano van Warlock. Het bestaat uit een lange inleiding en een kort naspel met invloeden van Satie, met daartussen de gereciteerde tekst – tekst en muziek klinken nauwelijks tegelijkertijd.
Christopher Guild verdient een groot compliment voor een in technisch en muzikaal opzicht indrukwekkende prestatie. De toelichting werd geschreven door Alastair Chisholm, auteur van een in 1984 verschenen monografie over Van Dieren. De opname is aan de droge kant, maar dat is in dit repertoire eerder een voor- dan een nadeel. Een bijzonder waardevolle aanvulling van de uiterst beperkte discografie van deze vergeten Hollander in Londen.
© Siebe Riedstra, oktober 2022
Orginal: https://www.opusklassiek.nl/cd-recensies/cd-sr/srdieren01.htm